Updates
IJsland geeft toch weer vergunning af voor het doden van 426 vinvissen
Lees meerSlagtanden hebben de mens altijd gefascineerd. Deze opvallend lange tandachtige uitsteeksels groeien tot ver voorbij de bek van een dier en hebben verschillende functies. Ze worden onder andere gebruikt bij het verdedigen, graven, paren, en soms zelfs als gereedschap.
De belangrijkste verschillen tussen tanden en slagtanden, zijn:
Hoewel slagtanden het meest worden geassocieerd met olifanten, hebben veel dieren in verschillende delen van de wereld ze. Dit zijn allemaal zoogdieren. Elk van deze diersoorten heeft unieke slagtanden waar ze op verschillende manieren baat bij hebben.
Helaas worden veel van deze dieren over de hele wereld ernstig bedreigd in hun voortbestaan. Wil je betrokken raken bij het helpen van dieren en bij IFAW's inspanningen voor bescherming, behoud en redding? Lees hier hoe je bij kunt dragen.
Hieronder bekijken we 16 diersoorten met slagtanden en lezen we hoe ze die gebruiken.
Slagtanden komen wereldwijd voor bij verschillende zoogdiersoorten, van landdieren zoals olifanten en herten tot zeedieren zoals walrussen en walvissen.
Als je aan slagtanden denkt, zijn olifanten waarschijnlijk de eerste dieren waar je aan denkt. Olifanten zijn de grootste landdieren ter wereld, met enorme slagtanden. Er zijn twee belangrijke soorten Afrikaanse olifanten: de Afrikaanse bosolifant (Loxodonta cyclotis) en de Afrikaanse savanneolifant (Loxodonta africana).
Afrikaanse bosolifanten komen voornamelijk voor in de dichte regenwouden van West- en Centraal-Afrika, waaronder landen als Gabon, de Republiek Congo en Kameroen.
Mannelijke bosolifanten zijn groter dan de vrouwtjes, met langere slagtanden die verder uit elkaar staan. De slagtanden van bosolifanten zijn dunner en rechter dan die van savanneolifanten.
Afrikaanse bosolifanten gebruiken hun slagtanden om te eten, door schors van bomen te scheuren of wortels op te graven. Ze gebruiken ze ook als gereedschap om bosgebieden vrij te maken en te doorkruisen, of als zelfverdediging bij gevechten.
Tot op de dag van vandaag wordt er op Afrikaanse olifanten gejaagd voor hun ivoren slagtanden, met stroperij als belangrijkste doodsoorzaak voor de soort. De dieren zijn ernstig bedreigd en hun populatie neemt af.
Afrikaanse savanneolifanten leven in verschillende leefgebieden in Afrika ten zuiden van de Sahara, waaronder graslanden, savannes en bossen. Zowel mannelijke als vrouwelijke savanneolifanten hebben slagtanden. Deze zijn groter dan die van bosolifanten, en zijn meer naar buiten gebogen.
Net als bosolifanten worden savanneolifanten bejaagd om hun ivoren slagtanden. Stroperij vormt de grootste bedreiging voor hun voortbestaan. Ze zijn door IUCN geclassificeerd als bedreigd.
Door de impact van stroperij worden er tegenwoordig meer olifanten geboren zonder slagtanden. Dit komt doordat vrouwelijke olifanten zonder slagtanden nu meer kans hebben om te overleven en zich voort te planten.
Aziatische olifanten (Elephas maximus) komen voor in verschillende leefgebieden in Zuid- en Zuidoost-Azië, waaronder graslanden, droge en natte bossen en landbouwgebieden.
In tegenstelling tot hun Afrikaanse familieleden, hebben niet alle Aziatische olifanten ivoren slagtanden. Alleen sommige mannetjes hebben grote, prominente slagtanden. Deze mannetjes worden vaak 'tuskers' genoemd. De meeste mannetjes en vrouwelijke Aziatische olifanten hebben echter geen of veel kleinere slagtanden. Deze kleine slagtanden zijn broos en kunnen gemakkelijk breken.
Net als Afrikaanse olifanten gebruiken Aziatische olifanten hun slagtanden om te foerageren (voedsel te vinden), schors te verwijderen, te graven en zichzelf te verdedigen.
Het aantal mannelijke Aziatische olifanten met slagtanden verschilt per regio. Naar schatting heeft minder dan 10% van de Aziatische mannetjesolifanten in Sri Lanka slagtanden, vergeleken met ongeveer 90% in India. Dit kan te maken hebben met de vroegere ivoorjacht in deze regio's. Volgens de Rode Lijst van IUCN worden Aziatische olifanten met uitsterven bedreigd en neemt hun populatie af. Belangrijke bedreigingen voor het voortbestaan van de soort zijn onder andere conflicten tussen mensen en olifanten.
Walrussen zijn grote zeezoogdieren die voorkomen in de arctische en subarctische ondiepe oceaanwateren. Er zijn twee ondersoorten walrussen: de Atlantische walrus (Odobenus rosmarus rosmarus) en de Pacifische walrus (Odobenus rosmarus divergens).
Zowel mannelijke als vrouwelijke walrussen hebben slagtanden, die wel een meter lang kunnen worden. Mannelijke Pacifische walrussen hebben meestal grotere slagtanden dan mannelijke Atlantische walrussen.
De mannetjes gebruiken hun slagtanden meestal om te vechten en dominantie te tonen en om vrouwtjes aan te trekken. Walrussen gebruiken slagtanden ook om zich te verdedigen tegen roofdieren, en om hun lichaam uit het water en op het ijs te trekken.
De soort is in het verleden bejaagd om zijn ivoren slagtanden, wat heeft geleid tot een afname van de populatie. Inspanningen voor natuurbehoud hebben echter geholpen om deze druk in veel gebieden te verminderen. Tegenwoordig worden walrussen als kwetsbaar beschouwd.
De narwal (Monodon monoceros), vaak de 'eenhoorn van de zee' genoemd, is een unieke soort tandwalvis die wordt gekenmerkt door een lange, spiraalvormige slagtand die uit zijn kop steekt. Narwallen komen normaal gesproken voor in de kustwateren en rivieren van het Noordpoolgebied.
Narwallen hebben maar twee tanden. Bij vrouwtjes en sommige mannetjes blijven beide tanden onontwikkeld, maar bij de meeste mannetjes groeit de linkertand uit tot een slagtand van meer dan drie meter lang. In zeer zeldzame gevallen ontwikkelen zowel mannetjes als vrouwtjes twee slagtanden. Interessant is dat deze slagtand groeven heeft in een spiraalpatroon.
Men denkt dat narwallen met deze slagtanden kunnen jagen, en het zoutgehalte van het water waarin ze zwemmen kunnen detecteren.
De soort wordt bejaagd in de ivoorhandel vanwege zijn bijzondere slagtand. Wereldwijd worden narwallen op de Rode Lijst van IUCN geclassificeerd als minst zorgwekkend. In de Europese regio zijn ze echter als kwetsbaar geclassificeerd.
Wilde zwijnen (Sus scrofa), of everzwijnen, komen voor in Europa, Azië en Noord-Afrika. Ze zijn ook geïntroduceerd in andere delen van de wereld, waaronder Noord- en Zuid-Amerika, waar ze worden beschouwd als een invasieve soort. Ze leven in verschillende soorten gebieden, waaronder bossen, bosachtige gebieden en graslanden.
Zowel mannelijke als vrouwelijke wilde zwijnen hebben slagtanden, hoewel ze meestal kleiner zijn bij de vrouwtjes. De slagtanden blijven gedurende het hele leven van het zwijn groeien, en kunnen bij mannetjes wel 12 centimeter lang worden.
Mannetjes gebruiken hun slagtanden om met rivalen te concurreren om vrouwtjes. Ook worden ze gebruikt om te foerageren, te graven en zich te verdedigen tegen roofdieren. Het wild zwijn wordt meer bejaagd als gevolg van mens-dier-conflicten dan specifiek voor hun slagtanden. De diersoort is geclassificeerd als minst zorgwekkend.
Babiroesa's, ook wel hertzwijnen genoemd, zijn varkensachtige zoogdieren. Ze komen van nature voor in de tropische regenwouden en bossen van Indonesië. Er zijn verschillende soorten babiroesa's, waaronder de gouden babiroesa (Babyrousa babyrussa), de noordelijke of gewone babiroesa (Babyrousa celebensis) en de Togianbabiroesa (Babyrousa togeanensis).
Babiroesa's staan bekend om hun opvallende uiterlijk; vooral om hun lange, gebogen slagtanden. Hoewel zowel mannelijke als vrouwelijke babiroesa's slagtanden hebben, zijn ze bij de mannetjes opvallender. Ze groeien buitensporig vanuit zowel hun boven- als onderkaak. De slagtanden in hun bovenkaak groeien omhoog, doorboren hun huid en buigen naar achteren tot bijna tegen hun voorhoofd aan.
De slagtanden van babiroesa's spelen een rol bij baltsgedrag (een soort paringsdans) en in gevechten tussen rivalen voor de paring.
De babiroesa is het doelwit van jagers voor zijn slagtanden, vlees en andere lichaamsdelen. Ondanks de wettelijke bescherming blijven de illegale jacht en handel een uitdaging in het behoud van de babiroesa. Volgens de Rode Lijst van IUCN zijn de gouden babiroesa en de noordelijke babiroesa geclassificeerd als kwetsbaar, en de Togianbabiroesa is bedreigd.
Nijlpaarden zijn grote, semi-aquatische dieren die voorkomen in Afrika, ten zuiden van de Sahara. Er zijn twee soorten nijlpaarden: het nijlpaard (Hippopotamus amphibious) en het dwergnijlpaard (Choeropsis liberiensis).
'Gewone' nijlpaarden leven in verschillende zoetwatergebieden, waaronder rivieren, meren en moerassen. Ze brengen een groot deel van hun tijd onder water door om koel te blijven en om niet te verbranden door de zon.
Nijlpaarden hebben grote slagtanden die wel 50 centimeter lang kunnen worden. Ze worden gebruikt als krachtige verdedigingswapens tegen zowel roofdieren als rivaliserende nijlpaarden.
Hoewel zowel mannetjes als vrouwtjes slagtanden hebben, zijn ze meestal opvallender bij de mannetjes. De tanden maken het de planteneters vaak moeilijker om te eten, omdat ze in elkaar grijpen als de dieren hun kaken sluiten. Hierdoor kunnen ze niet heen en weer kauwen.
De illegale handel in nijlpaardtanden maakt stroperij tot een van de grootste bedreigingen voor het voortbestaan van de soort. Als gevolg hiervan is het nijlpaard als kwetsbaar geclassificeerd.
Dwergnijlpaarden komen vooral voor in de bossen van West-Afrika, in de buurt van rivieren en beken.
Anders dan 'gewone' nijlpaarden, hebben dwergnijlpaarden maar één set snijtanden. Zowel mannelijke als vrouwelijke dwergnijlpaarden hebben slagtanden, waardoor ze moeilijker uit elkaar te houden zijn.
Dwergnijlpaarden zijn herbivoren, en gebruiken hun slagtanden dan ook niet om prooien aan te vallen, maar voor zelfverdediging.
De tanden van dwergnijlpaarden hebben een lage handelswaarde, en zijn dan ook niet de reden dat de dieren worden bejaagd. Dit gebeurt echter wel bij gelegenheid. Volgens de Rode Lijst van IUCN worden dwergnijlpaarden met uitsterven bedreigd. Hun grootste bedreiging is ontbossing.
Het knobbelzwijn (Phacochoerus africanus), ook wel wrattenzwijn genoemd, komt voor in de savannes, graslanden en bosgebieden van Afrika ten zuiden van de Sahara.
Het wrattenzwijn is een varkenssoort die wordt gekenmerkt door de opvallende wratachtige uitsteeksels op zijn gezicht, zijn borstelige manen en de grote slagtanden die uit zijn bek steken en omhoog buigen. Hoewel zowel mannetjes als vrouwtjes slagtanden hebben, zijn de slagtanden van de mannetjes meestal groter, tot wel 89 centimeter lang; die van de vrouwtjes zijn zo'n 25 centimeter lang.
Mannetjes gebruiken hun slagtanden om agressie te tonen tegen rivalen voor de paring. Ook worden ze gebruikt om te graven en om zich te verdedigen tegen roofdieren.
Wrattenzwijnen zijn soms het doelwit van jagers voor hun ivoren slagtanden. De soort heeft zich daarop aangepast en foerageert 's nachts, wanneer deze bedreiging kleiner is. Hun beschermingsstatus is minst zorgwekkend.
Muntjaks zijn kleine hertachtigen die voorkomen in verschillende beboste gebieden in Azië. Er zijn verschillende soorten muntjaks, waaronder de zwarte muntjak (Muntiacus crinifrons) en de reuzenmuntjak (Muntiacus vuquangensis).
Muntjaks hebben unieke slagtanden die vanuit hun bovenkaak naar beneden groeien, tot ongeveer 7 centimeter onder de onderlip. Zowel mannetjes als vrouwtjes hebben deze slagtanden, die meestal opvallender zijn bij de mannetjes.
Zoals bij veel andere dieren met slagtanden, gebruiken mannelijke muntjaks ze om vrouwtjes aan te trekken en om te vechten met andere mannetjes. Verder gebruiken ze de tanden om zichzelf en hun territorium te verdedigen, en om voedsel te zoeken en te eten.
Deze diersoort wordt bedreigd door illegale jacht; hij wordt bejaagd om zijn slagtanden en vlees. De beschermingsstatus varieert per soort. De zwarte muntjak wordt als kwetsbaar geclassificeerd, de reuzenmuntjak is ernstig bedreigd en Muntiacus truongsonensis heeft de classificatie datatekort, wat betekent dat er niet genoeg data over de specifieke soort beschikbaar is om een officiële status toe te kennen. De noordelijke rode, zuidelijke rode en Reeves muntjaks worden allemaal geclassificeerd als minst zorgwekkend.
Het Chinese waterree (Hydropotes inermis) is een hertensoort die voorkomt in China en Korea. De Chinese waterreeën leven met name in aquatische omgevingen, waaronder waterrijke gebieden, moerassen, rivieroevers en rietvelden.
Terwijl de meeste hertensoorten een gewei hebben, heeft deze soort slagtanden die wel acht centimeter lang kunnen worden. Zowel mannelijke als vrouwelijke Chinese waterreeën hebben deze slagtanden, hoewel die van de mannetjes meestal langer en opvallender zijn.
De hertensoort gebruikt zijn slagtanden bij paringsrituelen en voor verdedigingsdoeleinden. Er wordt gedacht dat bij volwassen Chinese waterreeën de slagtanden kunnen worden bewogen, zodat ze ze kunnen verplaatsen om te eten.
Chinese waterreeën worden niet op dezelfde manier voor hun slagtanden bejaagd als andere diersoorten, zoals olifanten, maar er wordt nog steeds op ze gejaagd. Ze worden bijvoorbeeld verzameld als trofee. Het Chinese waterree is een kwetsbare diersoort.
De Layarddolfijn (Mesoplodon layardii), of Layardspitssnuitdolfijn, leeft in de gematigde en sub-Antarctische wateren van het zuidelijk halfrond. Ze geven de voorkeur aan diepe wateren en leven in gebieden zoals de Zuid-Atlantische, Indische en Stille Oceaan.
Layardspitssnuitdolfijnen zijn middelgrote walvisachtigen van ongeveer 6,2 meter lang. Alleen mannelijke Layardspitssnuitdolfijnen hebben slagtanden. Deze slagtanden komen uit de onderkaak en groeien omhoog, waarbij ze elkaar soms kruisen boven de bovenkaak.
Hoewel het niet precies bekend is waar deze slagtanden voor dienen, nemen onderzoekers aan dat ze een rol spelen bij seksuele selectie. Dit betekent bijvoorbeeld bij concurrentie tussen mannetjes en bij het pronken om vrouwtjes aan te trekken.
De slagtanden van Layarddolfijnen hebben geen significante commerciële waarde, dus er wordt niet specifiek op ze gevist vanwege hun slagtanden. Hun beschermingsstatus is momenteel minst zorgwekkend.
Het Siberisch muskushert (Moschus moschiferus) komt voor in de bossen en bergachtige gebieden van Oost-Azië.
Net als Chinese waterreeën heeft het Siberisch muskushert geen gewei. Deze soort staat bekend om zijn eigenaardige slagtanden, die ook wel hoektanden worden genoemd. Deze slagtanden groeien vanuit hun mondhoeken naar beneden en kunnen wel 10 centimeter lang worden. Vrouwelijke Siberische muskusherten hebben deze slagtanden meestal niet, omdat mannetjes ze voornamelijk gebruiken voor het paren en om dominantie vast te stellen.
Siberische muskusherten worden vaak bejaagd voor hun slagtanden en hun muskus – de geurstof die vrijkomt uit hun geurklieren. Deze zijn zeer waardevol in de traditionele Chinese geneeskunde en de parfumindustrie. De dieren staan als kwetsbaar op de Rode Lijst van IUCN.
Pekari's, ook wel navelzwijnen genoemd, komen voor in Noord-, Midden- en Zuid-Amerika in woestijnen, bossen en grasland. Pekari's behoren tot de familie Tayassuidae, die bestaat uit drie soorten: de chacopekari (Catagonus wagneri), de halsbandpekari (Pecari tajacu) en de witlippekari (Tayassu pecari).
Deze varkensachtige zoogdieren hebben korte, scherpe slagtanden die uit de zijkanten van hun bek groeien en ongeveer 2,5 centimeter lang worden. Over het algemeen zijn de opvallende slagtanden aanwezig bij zowel mannelijke als vrouwelijke pekari's. Mannetjes hebben meestal iets grotere slagtanden.
Ongeacht het geslacht spelen de slagtanden een vergelijkbare rol: ze worden gebruikt bij verdediging, foerageren en sociale interacties. De slagtanden van de mannetjes komen daarnaast ook van pas tijdens het broedseizoen. Dan gebruiken ze ze om dominantie of rivaliteit te tonen.
Hoewel de dieren niet specifiek worden bejaagd om hun slagtanden, wordt er nog steeds op pekari's gejaagd voor de sport, als trofee en voor hun vlees. Hoewel de beschermingsstatus van de halsbandpekari het minst zorgwekkend is, is de witlippekari kwetsbaar en wordt de chacopekari bedreigd.
Klipdasachtigen, in het Engels hyraxen genoemd, zijn kleine zoogdieren die in verschillende leefgebieden in Afrika en het Midden-Oosten voorkomen, waaronder rotsgebieden, kliffen, savannes en bossen. Klipdasachtigen behoren tot de orde Hyracoidea en omvatten zes soorten, waaronder de Kaapse klipdas (Procavia capensis) en de zuidelijke boomklipdas (Dendrohyrax arboreus).
Zowel mannelijke als vrouwelijke klipdasachtigen hebben kleine slagtanden, die ze gebruiken om roofdieren zoals adelaars of slangen af te weren. De tanden spelen ook een rol in sociale interacties, om dominantie vast te stellen, en om zich te voeden. Ondanks hun knaagdierachtige uiterlijk zijn ze meer verwant aan olifanten dan aan knaagdieren.
Klipdasachtigen worden meestal niet bejaagd om hun slagtanden. De meeste soorten klipdasachtigen staan op de Rode Lijst van IUCN als minst zorgwekkend, hoewel de oostelijke boomklipdas bijna bedreigd is.
Het kuifhert (Elaphodus cephalophus) is een hertensoort die voorkomt in de bergwouden van China en het noordoosten van Myanmar, op hoogtes van 300 tot 4.500 meter.
Deze soort is bijzonder klein; hij kan tot 70 centimeter hoog worden. De meest opvallende kenmerken van het kuifhert zijn de prominente pluk zwart haar op zijn voorhoofd, en de korte, gebogen slagtanden die uit zijn bek steken. Deze tanden worden meestal 2,5 centimeter lang.
Alleen de mannetjes hebben deze slagtanden, die voornamelijk worden gebruikt voor defensieve en territoriale doeleinden.
Op kuifherten wordt gejaagd voor hun vlees en soms voor hun slagtanden. Hoewel de slagtanden van kuifherten niet zo gewild zijn als die van olifanten of andere dieren, worden ze nog steeds verzameld als bezienswaardigheden of trofeeën. De Rode Lijst van IUCN classificeert deze soort als bijna bedreigd.
Dwergherten, ook wel bekend als dwergmuskusdieren, komen meestal voor in dichte tropische bossen, moerassen en struikgewassen in delen van Zuidoost-Azië en Afrika. Ondanks hun gebruikelijke naam zijn het geen echte herten. Dwergherten behoren tot de familie Tragulidae, waartoe verschillende soorten behoren, zoals het waterdwerghert (Hyemoschus aquaticus), de kleine kantjil (Tragulus kanchil) en de grote kantjil (Tragulus napu).
Dwergherten behoren tot de kleinste hoefdieren ter wereld; sommige soorten zijn 45 tot 85 centimeter lang. De mannetjes hebben kleine, scherpe slagtanden. Dit zijn hun verlengde bovenhoektanden.
Hoewel hun slagtanden niet zo opvallend zijn als die van sommige andere dieren, vervullen ze toch belangrijke functies in de sociale dynamiek van dwergherten, zoals het concurreren met andere mannetjes en het uitvechten van territoriale conflicten.
Hoewel ze niet specifiek worden bejaagd om hun slagtanden, kunnen dwergherten wel worden bejaagd om hun vlees, dat in sommige culturen als delicatesse wordt beschouwd. Sommige dwerghertsoorten staan op de rode lijst van IUCN als minst zorgwekkend, waaronder het indiaas gevlekt dwerghert, het geelgevlekt dwerghert en het waterdwerghert. Het Balabacdwerghert is echter bedreigd.
Wil je bijdragen aan het redden en beschermen van vele fascinerende diersoorten over de hele wereld? Steun dan nu IFAW.
Zonder jouw steun kunnen wij ons werk niet doen. Geef nu voor het verbeteren van de leefomstandigheden voor dieren.
Unfortunately, the browser you use is outdated and does not allow you to display the site correctly. Please install any of the modern browsers, for example:
Google Chrome Firefox Safari